Hoeveel mensen vinden hun werk eigenlijk leuk? Afhankelijk van waar je kijkt, kun je allerlei vormen van negativiteit horen. Meer dan een miljoen mensen heeft burn-out klachten. Een op de drie is ontevreden over de leidinggevende. Een op de zeven mensen vindt het werk weinig zinvol. Niet voor niets werd de in 2020 overleden socioloog David Graeber het meest bekend door zijn werk over ‘bullshit jobs’. Dit raakt bij veel mensen een gevoelige snaar.
Heel lang is werken geen ideaal geweest. De edelman, de gentleman, was degene met de luxe om niet met de handen te hoeven werken. Of in het geheel niet te hoeven werken. Werk was voor de werkman. Daarbinnen was nog een hiërarchie van boer, handwerker, dagloner. Helemaal onderaan deze piramide van verdienste stond de handelaar, samen met de kredietverlener. Niemand begreep waarom deze laatstgenoemde enige waarde toevoegden aan de samenleving en je kon ze missen als kiespijn.
De wereld is veranderd. Gelukkig maar voor de Hollandse handelaars en de bankiers. Dit zijn gerespecteerde beroepen geworden.
En ons denken heeft zich radicaal omgedraaid ten opzichte van de oude filosofen: het doen van werk, betaald werk, is nu onderdeel geworden van hoe we zingeven aan het bestaan. Het kunnen doen van werk, in dienst van klanten, samen met collega’s, geeft een betekenis aan het leven die nergens anders te vinden is. Niet voor niets noemt Paul Collier dit de omkering van consumptie-ongelijkheid naar productie-ongelijkheid: sommige mensen produceren ‘niets’ en dat plaatst ze gevoelsmatig buiten de samenleving.
Dit denken, dat werk een eerste levensbehoefte is, is een van de fundamenten voor het denken binnen het CDA over de arbeidsmarkt. Voor het doen van werk is de arbeider in de eerste plaats een mens. Hij of zij is een deelnemer aan een sociale organisatie en heeft een duurzame arbeidsrelatie met de onderneming. Het bedrijf mag dan gericht zijn op efficiëntie en concurrentie, de arbeider is dat niet. Onze voorstellen voor het invoeren van een ‘basisbaan’ moet ook zo gezien worden. Mensen moeten opgenomen kunnen worden in de bedrijfsgemeenschap, linksom of rechtsom. En we geloven dat het mogelijk is.
Ook bedrijven zelf hebben dit onderkend. De ‘banenafspraak’ is de culminatie van een lang proces van denken over arbeidsongeschiktheid en de wens om bedrijven te betrekken bij dit grote maatschappelijk vraagstuk. Het werkt, het is een succes en het legt de verantwoordelijkheid op het juiste niveau.
Gaan we de precieze getallen halen? Ik hoop het. Maar laten we ons niet blindstaren op cijfers. Mensen en bedrijven zijn geen muizen die we met blokjes kaas kunnen bijsturen. Laten we vooral blijven kijken naar hoe iedereen met de banenafspraak omgaat. Is er een morele ontwikkeling, een groter gevoel van verantwoordelijkheid en betrokkenheid? Want dat biedt perspectief voor de toekomst. Want met de banenafspraak hebben we de arbeidsmarktproblemen niet definitief opgelost. De duurzame relatie tussen arbeiders en ondernemers moet zich vernieuwen en verdiepen en is nooit ‘af’. Om het met Churchill te zeggen: “succes is nooit finaal, falen is nooit fataal. Wat telt is de moed om door te gaan.”
*Arjen Siegmann is verbonden aan het wetenschappelijk instituut van het CDA. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar ‘Waardenvol Werk en Christelijk Sociaal-Denken’ bij de VU’