In zijn debuut als auteur neemt Aart van der Gaag ons mee in 50 jaar praktijkervaring met “zin en onzin op de arbeidsmarkt”. Het boek is tot stand gekomen ter afsluiting van zijn rol als commissaris voor de banenafspraak om 100.000 mensen met een arbeidsbeperking tussen 2013 en 2026 in het bedrijfsleven aan het werk te helpen. 

Van der Gaag laat ons zien dat met passie en aandacht, de juiste randvoorwaarden en vooral een “yes, we can”- en doe-mentaliteit dit een succes is geworden.

Meerdere malen heb ik hem in mijn tijd als algemeen directeur van VNO-NCW gevraagd hoe dit mogelijk was. Zit er een bijzondere aanpak achter die breder moet worden gedeeld, omdat er vele werkgelegenheidsprojecten ook niet zijn geslaagd? De auteur moest in onze gesprekken destijds het antwoord schuldig blijven.

Met dit boek geeft hij (eindelijk 😉) antwoord op mijn vraag. En er wordt en passant veel meer verteld over zijn levenslange praktijkervaring met de “mooiste markt die er is”. Ook daaruit zijn inzichten te destilleren die het boek interessant maken voor iedereen die zich om de werking van de arbeidsmarkt bekommert.

De enorme kloof tussen Beleid en Praktijk

Een rode draad in het boek is de door van der Gaag ervaren spanning van hem als praktijkman met de wereld van beleid en politiek, niet op het persoonlijke niveau, maar op “systeemniveau”. Van der Gaag heeft heel wat beleidmakers zien ploeteren om de praktijk naar hun hand te zetten, wat in 99 van de 100 gevallen mislukte, een schijnwerkelijkheid creëerde of (erger) voor de praktijk schadelijke effecten had.

Een mooi voorbeeld is de loonwaardering om de arbeidsproductiviteit van mensen met een beperking te bepalen, dat wil zeggen in hoeverre men zelfstandig het minimumloon weet te verdienen. Te kunnen vaststellen dat de loonwaardering 65% is of 55% veronderstelt een vrijwel goddelijk inzicht in de competenties van een persoon. Vele private bureaus hebben de pretentie dat ze dit kunnen (onzin) en er een aardige boterham mee verdiend.

Van der Gaag begrijpt terecht niet dat beleidsmakers dat geen issue vinden en aan deze schijnwerkelijkheid vasthouden. Schadelijk wordt de beleidswerkelijkheid met het onderscheid in doelgroepen. Ook dit kaart van der Gaag terecht aan. Het leidt tot een etiket op het voorhoofd van iemand van een doelgroep en sluit mensen uit die net niet in de beleidsdefinitie van een doelgroep passen. Van der Gaag laat mooi zien dat dit doelgroepenbeleid zegt ‘inclusiviteit’ na te streven, maar soms het tegenovergestelde bereikt.

De publieke uitvoeringsbureaucratie en de praktijk van de private arbeidsbemiddeling

Van der Gaag is een levende getuige van de vele herstructureringen van de publieke arbeidsvoorziening. Hij geeft weer hoe de beleidswereld daarin al decennia verzuipt, samen met de polderorganisaties van werknemers en werkgevers in de Stichting van de Arbeid. De huidige worsteling met de uitwerking van een “van-werk-naar-werk-infrastructuur” (zoals aanbevolen door de SER) volgt op een al 50 jaar durende ‘struggle’. Zijn impressies op basis van ervaring in zowel de publieke uitvoeringsbureaucratie als de private arbeidsbemiddeling zijn waardevol. Van der Gaag heeft zich meer thuis gevoeld bij de “hands-on” aanpak in het private domein.

De beschrijving van zijn tijd bij Start spreekt boekdelen. Start was weliswaar voortgekomen uit een publieke arbeidsvoorzieningsmaatregel, tripartite bestuurd en aanvankelijk non-profit en niet-vpb-plichtig, maar toch privaat “hands-on”. Waar de mensen bij de publieke arbeidsvoorziening zich bezighielden met de inrichting van hun kantoor, waren de mensen van Start direct aan het bemiddelen geslagen.

Persoonlijk heb ik dat verschil ook aan den lijve ervaren. Om een vriendin te helpen aan werk te komen in de moeilijke jaren tachtig bezochten we eerst het gewestelijke arbeidsbureau en daarna een uitzendorganisatie. Met twee man sterk slaagde het gewestelijke arbeidsbureau erin om de gegevens van de vriendin in hun computersysteem op te nemen. Bij de vraag of er werk voor haar was, keken ze glazig voor zich uit en was er niets. Vervolgens naar de uitzendorganisatie. Vlot ingeschreven en morgen beginnen met keuze tussen drie mogelijkheden!

Als beleidsmaker bij het toen nog machtige ministerie van Economische Zaken was mijn conclusie: schaf die publieke arbeidsvoorziening maar af, want er is hier nul ‘marktfalen’, maar wel kostbaar ‘overheidsfalen’. Dat kwam er makkelijk door in de tijd dat de overheid de tering naar de nering moest zetten. Van der Gaag heeft er dus zelf met het succes in zijn uitzendsector aan bijgedragen dat de publieke arbeidsvoorziening ter ziele is gegaan. Opmerkelijk is dan te lezen dat hij nu na 50 jaar concludeert dat een “beschaafd land een publieke arbeidsvoorziening hoort te hebben” met op “60 tot 65 plekken in Nederland een fysiek (gewestelijk) kantoor”. Een discussie waard!

De banenafspraak

Terug naar de banenafspraak. Die kwam tot stand in 2013 in De Zwaluwenberg in Hilversum, waar Bernard Wientjes en ik namens de werkgevers op zondagen onderhandelden over het Sociaal Akkoord van 2013. Quotumwetgeving met heffingen op bedrijven kon worden afgehouden door af te spreken dat er in 2026 100.000 meer mensen met een arbeidsbeperking in het bedrijfsleven aan de slag moesten zijn dan in 2013. Deze keuze was door ons snel gemaakt: 13 jaar geen quotumellende in ruil voor 7.500 mensen met een beperking per jaar meer aan het werk? 2026 was bovendien een eeuwigheid weg.

Maar wie A zegt, moet ook B zeggen. En zo kwam het Boegbeeld, de Commissaris, de Aanjager er in de persoon van Aart van der Gaag. Natuurlijk kwam er hulp met een pakket van loonkostensubsidies en no risk-polissen, en mochten de gedetacheerden uit de Sociale Werkvoorziening meetellen (aanvankelijk een plus voor de resultaten, door de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen later een min).

Maar dat verklaarde niet het succes, vandaar mijn in onze gesprekken gestelde vraag naar de oorzaken hiervan. Het antwoord van Van der Gaag in dit boek verbaast mij niet. Zorg dat je vrienden maakt die de missie ondersteunen. Noem hen ambassadeurs. Zorg voor een permanente campagne, zodat de aandacht niet verslapt. Laat de mooie voorbeelden zien aan werkgevers (dat werden uiteindelijk er jaarlijks in de campagne 1000 voorbeelden). Laat de sociale kant zien, de betekenis van werk voor mensen die anders aan de kant staan. Spreek op het gemoed in: “het zal je kind maar wezen”. Organiseer zo een beweging (van uiteindelijk 36.000 bedrijven!).

Hulde voor de enorme inspanningen, maar -zoals gezegd- dit verbaast mij als verklaringen voor het succes allemaal niet. Wat van der Gaag er aan waarnemingen aan toevoegt, vind ik interessanter. Dat zijn er twee. In de eerste plaats de positieve uitwerking op de werkvloer van mensen die altijd een zonnetje in huis zijn, en blij zijn er gewoon de volgende ochtend weer te zijn. Dat werkt aanstekelijk, verlaagt het ziekteverzuim (een baaldag opnemen komt dan niet in je hoofd op) en zorgt voor een uitstekende werksfeer. Ik heb dat zelf ervaren bij een bezoek aan het bedrijf Secrid van de kleine portemonnees met bescherming van pasjes tegen skimming. Die portemonnees worden volledig gemaakt door gedetacheerden van de sociale werkplaats. Wat een levensvreugde brengen deze mensen op de werkvloer! Het gehele bedrijf omarmt ze. Prachtig om te zien!

Inclusiviteit en vaardigheden

De tweede interessante waarneming van van der Gaag is dat de beperking van mensen juist een enorme asset kan zijn voor bepaalde specifieke werkzaamheden. Mensen met autisme zijn hiervan een inmiddels (ook uit mijn persoonlijke ervaring) bekend voorbeeld. Juist in een tijd van digitalisering en Artificiële Intelligentie hebben zij zeer goed inzetbare concentratie-vaardigheden waar niet-autisten nimmer over zullen beschikken. En wat voor mensen met autisme geldt, is op alle mensen met een beperking van toepassing. Of nog breder, zoals van de Gaag stelt, voor iedereen. Tenslotte heeft elk mens wel een beperking, maar ook bijzondere talenten!

Dit brengt me op een laatste punt: het gebruik van de term ‘inclusiviteit’. Ook van der Gaag gebruikt dit veelvuldig. Het begrip komt uit het economen-lexicon, dat ik maar al te goed ken. Het staat tegenover ‘exclusiviteit’, niet in de betekenis van ‘toegankelijk voor een specifieke groep’ maar in de betekenis van ‘extern effect’, oftewel ‘we houden er geen rekening mee’. Toegepast op de arbeidsmarkt zijn de ‘exclusieven’ degenen die niet meedoen, die er buiten staan, buitengesloten zijn. Degenen die hen dit etiket opplakken, zijn de mensen die wél meedoen. Wanneer de laatste groep spreekt over ‘inclusiviteit’, bedoelen ze dat ze de deur willen openzetten voor de groep die ze eerder buitengesloten hebben. Aan ‘inclusiviteit’ gaat dus buitensluiting vooraf, neerkijken op mensen. Dat heeft iets elitairs. We moeten van die buitensluiting af en daarmee ook van het begrip ‘inclusiviteit’. Want zoals van de Gaag heeft ervaren, heeft elk mens vaardigheden, die deze graag wil benutten.

“Elk mens heeft talenten, je moet ze alleen willen zien”

Het gaat erom die vaardigheden te zien. Dat doen nu bij uitstek goede arbeidsbemiddelaars, zij kijken op basis van hun ervaring door beperkingen (of behaalde diploma’s) heen. Ze krijgen in hun hoofd uit gesprekken met mensen een beeld van hun vaardigheden. Dat is ‘tacit knowledge’, ervaringskennis, fingerspitzen gevoel. Niet om daarmee een loonwaardering van 55% van 65% te kunnen onderscheiden, maar genoeg om toegevoegde waarde te hebben en werk en persoon goed met elkaar te kunnen verbinden.

Van der Gaag was niet in staat zijn ‘tacit knowledge’ van arbeidsbemiddeling te systematiseren zodat deze overdraagbaar zou zijn. Dat is nu eenmaal ook het kenmerk van deze onbewuste kennis. Het bleef fingerspitzen gevoel. Ik heb inmiddels ervaren dat artificiële intelligentie gaat helpen dit wel tot op zekere hoogte te gaan doen. Met ontlede ervaringskennis door AI wordt arbeidsbemiddeling nog veel effectiever. Wanneer dát echt werkelijkheid wordt, bewegen we ons naar een toekomst zonder mensen die op voorhand buitengesloten worden. En kan de term inclusiviteit (gelukkig) op de schroothoop.

Ik vermoed dat dit inzicht voor Aart van der Gaag een missie is geworden, en hem het uithoudingsvermogen heeft gegeven voor zijn goede werk (10 jaar lang tot zijn 76ste !) als commissaris Banenafspraak.

Cees Oudshoorn is voorzitter van het bestuur van de Stichting Nederland Onderneemt Maatschappelijk! en voormalig Algemeen Directeur VNO-NCW.

Het boek ‘Zonder werk vaart niemand wel?’ is hier te bestellen via de uitgever, een sociale onderneming.