Met de in 2013 vastgestelde ambities om meer mensen die nu aan de kant staan bij het arbeidsproces te betrekken en hen weer te laten toevoegen als mens en economisch te laten bijdragen, zijn het bedrijfsleven en de overheid aan de slag gegaan. Het bedrijfsleven staat aan de lat om 100.000 banen te realiseren en de overheid zou er 25.000 moeten realiseren. Hoewel er serieuze stappen zijn gezet is het verlangen ontstaan om de wet, die ten grondslag ligt aan deze ambitie, te vereenvoudigen.
Heel veel professionals die hard aan de slag zijn om deze ambities van 125.000 betaalde banen voor mensen vanuit de regeling Banenafspraak benadrukken in hun commentaren het sociaal en maatschappelijk belang om meer inclusie op de arbeidsmarkt te creëren.
Dat onderschrijf ik, ik zou haast zeggen, natuurlijk ook. We zijn per slot van rekening een samenleving. Dat woord bestaat uit twee begrippen, namelijk “samen” en “leven”. Vanuit de gedachte van samenleven is het verlangen naar een inclusieve arbeidsmarkt een logische.
Ik wil hier in deze column ook op een andere manier kijken naar de zaak. De Wet vereenvoudiging Banenafspraak heeft een vijftal pijlers. Drie daarvan wil ik hier beetpakken en leggen naast een bekende wet in de economie en dat is de wet van de comparatieve kostenvoordelen.
Eerst de drie pijlers. De Wet vereenvoudiging Banenafspraak regelt dat:
- We op termijn de splitsing van de sectoren markt en overheid los gaan laten. Dus niet meer 100.000 banen bij het bedrijfsleven en 25.000 banen bij de overheid maar streven naar een totaal van 125.000
- Er een mogelijkheid komt om in onderlinge samenwerking banen te creëren.
- De mogelijkheid komt om een quotumregeling in te voeren.
Dan nu naar de economische wet van de comparatieve kostenvoordelen. Kortweg zegt deze wet dat wanneer een andere partij iets beter en/of goedkoper kan dan je als organisatie zelf kunt, je dit beter aan die andere partij over kunt laten. Simpel omdat dit kwaliteit- en prijsvoordeel geeft aan de klant waarvoor je zelf het product of de dienst levert.
Om dit beeldend te maken doen we even een uitstapje naar de auto-industrie. Een autofabrikant verkoopt auto’s aan klanten. Deze auto’s worden in de volksmond dan ook geproduceerd door deze autofabrikant. Wanneer we wat dieper in het productieproces kijken zullen we zien dat het produceren van de auto maar voor een beperkt deel wordt gedaan door de autofabrikant. Omdat het produceren van bijvoorbeeld banden en elektronica veel beter en goedkoper gerealiseerd wordt door andere partijen in de markt zal de autofabrikant dit niet zelf gaan doen. Nee, er wordt samengewerkt en uiteindelijk ingekocht bij partijen die de banden en elektronica beter en goedkoper produceren. Hierdoor blijft de autofabrikant concurrerend en krijgt de koper van de auto een beter geprijsde en kwalitatief beter product dan wanneer de autofabrikant zelf zijn banden en elektronica zou produceren.
Vanuit de wet van de comparatieve kostenvoordelen is te voorspellen dat de drie pijlers die hierboven zijn genoemd een echte verbetering zijn. Ze zullen helpen met het realiseren van de doelen die zijn gesteld.
Kijken we naar de eerstgenoemde pijler, dan zal het samenvoegen van de sectoren ruimte geven om de plekken daar te realiseren waar dat het beste lukt. En omdat het daar gebeurt waar dit het beste lukt, is de toegevoegde waarde van deze baan en de economisch bijdrage die met de baan gerealiseerd wordt ook hoger.
De tweede genoemde pijler heeft hetzelfde effect vanuit de wet van de comparatieve kostenvoordelen. Immers met deze pijler kunnen organisaties die aan de lat staan om de Banenafspraak-ambities in te vullen, in overleg gaan met organisaties die dit beter en goedkoper kunnen dan dat zijn zelf kunnen. Binnen ons land zijn er professioneel georganiseerde bedrijven die talentontwikkeling van arbeidsvaardigheden als primaire competentie hebben. Hoe mooi is het wanneer een bedrijf dan werkzaamheden uitbesteedt aan dit soort bedrijven met de voorwaarde dat de betreffende werkzaamheden worden uitgevoerd door mensen die vallen onder de Banenafspraak en dat dit gebeurt onder professionele begeleiding die wel aanwezig is bij deze talentontwikkelbedrijven en minder aanwezig is bij het uitbestedende bedrijf. Een pure invulling van de wet van de comparatieve kostenvoordelen.
De derde pijler vindt ook zijn legitimering vanuit de wet van de comparatieve kostenvoordelen. Laat ik het beeldend maken met een voorbeeld. Stel je een strategisch advieskantoor voor waar een groep zeer hooggeschoolde adviseurs werkt. Dit kantoor wil een bijdrage leveren maar ziet geen mogelijkheid om werkzaamheden te vinden die kunnen worden uitgevoerd door mensen die vallen onder de Banenafspraak. Stel dat de quotumregeling dan behelst dat er per 25 fulltime medewerkers een afdracht van € 5.500 gedaan moet worden. Met dit geld worden dan precies voor dat bedrag de begeleidingskosten en/of een deel van de loonkosten betaald voor een additionele medewerker die valt onder de regeling Banenafspraak die bijvoorbeeld werkzaam is bij een professioneel georganiseerd talentontwikkelbedrijf. Zoals gezegd, ook dit is weer een uitwerking van de wet van de comparatieve kostenvoordelen.
Met het toetsen van deze drie pijlers aan de economische wetmatigheid van de comparatieve kostenvoordelen kunnen we voorspellen dat deze aanpassingen het succes van de wet op de Banenafspraak zullen vergroten. Want zo werkt dat wanneer je een wetmatigheid volgt. Het zal makkelijker gaan. Probeer maar eens een 30 kilo zware bal te onttrekken aan de wet van de zwaartekracht door de bal omhoog te gooien. Je zult merken dat dit heel veel energie kost en dat die bal binnen de kortste keren toch weer wordt gegrepen door de wet van de zwaartekracht en hard naar beneden valt.
Wat los van de wet van de comparatieve kostenvoordelen, wel nodig blijft is de menselijke wil om de gestelde ambities ook waar te maken. Met de wil begint alles. En we willen dit, omdat we een samenleving zijn en dat doen we samen.
*Sander Post is directeur Concern voor Werk en Werkbedrijf Lelystad