In het debat over het bestaande arbeidsongeschiktheidsstelsel worden verschillende hardheden genoemd. Minister Karien van Gennip (SZW) heeft nu een informatief rapport naar de Kamer gestuurd over de groepen die mogelijk met die ‘hardheden’ te maken krijgen.

In het rapport wordt in de eerste plaats gekeken naar de betrouwbaarheid van de cijfers die voorhanden zijn. Gericht op de Participatiewet en de Banenafspraak lichten we er hier twee uit:

Schoolverlaters vso/pro
Personen die het speciaal onderwijs of praktijkonderwijs (vso/pro) verlaten hebben een speciale positie in de Banenafspraak. Om onder de Banenafspraak te vallen moeten zij zich wel melden bij het UWV, maar is er geen beoordeling van arbeidsvermogen nodig. Het feit dat zij speciaal onderwijs hebben gevolgd, is voldoende om in te stromen in de regeling Banenafspraak.

Over de periode 2013-2019 gaat het om bij elkaar om bijna 60.000 schoolverlaters. Bij de vso’ers heeft 17%-27% direct na uitstroom werk. Dit aandeel loopt in de loop der jaren duidelijk op. Bij pro heeft 47%-66% van de schoolverlaters direct na uitstroom werk, wat aanmerkelijk hoger is dan bij vso. Twee jaar na uitstroom zit ongeveer 50% van de vso-schoolverlaters zonder werk en met een uitkering.

Het rapport bevat een groot aantal cijfers die als ‘zeer betrouwbaar’ worden gekenmerkt.

Participatiewet
Vanaf de invoering van de Participatiewet in 2015 vallen onder andere jonggehandicapten met arbeidsvermogen niet meer onder de Wajong maar onder de Participatiewet. Daarnaast is er de groep personen die voorheen voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in aanmerking zou zijn gekomen (de Wsw-wachtlijsters), maar die nu ook onder de Participatiewet vallen. Verder valt een deel van de personen die wordt afgewezen voor de WIA (35-minners) terug op de voorzieningen in de Participatiewet.

Zoals bekend bestaat de doelgroep van ongeveer 117.000 personen (eind 2022) uit mensen die zelfstandig kunnen werken bij een gewone werkgever maar bij wie het niet lukt om het minimum(jeugd)loon te verdienen door ziekte of handicap.

Wat zijn hardheden?
In de definiëring wordt ervan uitgegaan ‘dat er sprake is van een hardvochtig effect wanneer het leven van (groepen) burgers door het handelen van de overheid (potentieel) wordt ontwricht’. Overheidshandelen gaat hierbij zowel om (stapeling van) wet- en regelgeving als om de uitvoering hiervan. Wanneer hardvochtige effecten optreden, worden burgers vaak in hun bestaanszekerheid aangetast en kunnen zij ook op andere levensdomeinen ernstig in de problemen raken.

Klassieke bijstandsgroep
Naast deze groepen is er ook een groep klassieke bijstandsgerechtigden die vanwege fysieke of mentale beperkingen moeilijk aan het werk komt. Zij zijn niet officieel beoordeeld als arbeidsbeperkt maar kunnen wel moeilijkheden ervaren bij het vinden van werk vanwege gezondheidsproblemen.

Op basis van gezondheidskenmerken ligt het aandeel van personen met gezondheidsproblemen rond de 45-50% in de klassieke bijstandsgroep. Het aandeel personen dat (werkgerelateerde) gezondheidsproblemen ervaart ligt nog wat hoger: ruim 60% van deze groep geeft aan belemmeringen te ervaren bij het vinden of behouden van werk door lichamelijke of psychische problemen.

Gegeven dat er ongeveer 400.000 personen in de bijstand zitten, zou dit dus gaan om ongeveer 180.000-240.000 personen met (ervaren) gezondheidsproblemen. Ook hier zijn veel fijnmaziger cijfers beschikbaar. Deze worden ‘betrouwbaar’ genoemd.

Samenloop van regelingen
In het rapport is breder gekeken naar voorzieningen en samenloop van regelingen. De ‘gedachte’ hierbij is dat voorzieningen zijn bedoeld om personen te ondersteunen, maar de samenloop aan verschillende regelingen kan ervoor zorgen dat mensen juist in de knel komen te zitten.

Er zijn wel cijfers over een aantal mogelijke samenlopen van regelingen. Maar het is ‘niet mogelijk om de gevolgen van alle eventuele samenlopen van regelingen, en dan met name te weinig of te veel uitbetaalde uitkeringen met soms hardvochtige effecten tot gevolg, in kaart te brengen’.

Verrekening van inkomsten
Voor personen die door een arbeidsbeperking niet in staat zijn om zelf in voldoende mate rond te komen (Wajong, Participatiewet, WIA), zijn er ook verschillende regelingen. Eén ding hebben deze regelingen gemeen: wanneer iemand voor een gedeelte kan werken, wordt gestimuleerd om dit ook te doen.

In deze situaties hebben personen te maken met inkomstenverrekening. Dat is niet altijd eenvoudig. De aanvullende uitkering dient aan het einde van de maand (of kort daarna) te worden uitbetaald, maar vaak is dan nog niet bekend wat iemand in die afgelopen maand heeft verdiend.

In het geval van te veel uitkering (zonder dat men dat in eerste instantie weet) geldt dat het op een later moment terug moet worden betaald, waardoor personen in financiële problemen kunnen komen. Te weinig uitkering kan uiteraard ook leiden tot financiële problemen. Als de terugvordering over de jaargrens gaat, is de situatie nog ingewikkelder in verband met netto betaling en bruto terugvordering.

De kans op een forse inkomensverandering (van minimaal 100 euro) in een bepaalde maand is 48%-88% voor personen die werken én daarnaast een aanvullende uitkering ontvangen in de Participatiewet. Voor deze groep is de kans op problemen bij het verrekenen het grootst. Dit gaat om ongeveer 12.000- 29.000 personen op jaarbasis. Gemiddeld werken zo’n 144.000 mensen met een Wajong-, WIA- of WAO-uitkering.

Het is niet bekend hoeveel mensen problemen ervaren met de verrekenregels. Het oordeel over de betrouwbaarheid luidt ‘onzeker’ omdat de gegevens (te) globaal zijn.

Tekst: Klaas Salverda

Lees hier het volledige rapport>>